Er was eens een koning en die ging dood, maar hij wilde het niet.
Hij hield het horloge van zijn gestorven moeder onder zijn nachthemd verborgen
en dacht bij zichzelf: Zolang dat tikt, kan mij niets overkomen.

Het speelde ook de hele en halve uren en de koning luisterde verrukt naar het getinkel.
En weer dacht hij: Zolang dat speelt, blijf ik leven. Want mijn moeder heeft nooit gewild dat mij iets kwaads overkwam.
Dit hoorde de dokter. Het was een strenge man. Hij kwam aan het bed van de koning en zei:
‘Ik kan het u maar het beste vertellen. U gaat dood.’
De koning schrok. ‘Dat geloof ik niet,’ zei hij.
‘Nee,’ zei de dokter, ‘maar toch is het zo.’
‘Wanneer?’ vroeg de koning.
De dokter voelde zijn pols en legde zijn hoofd op de borst van de zieke.
‘Het tikt nog wel,’ zei hij, ‘maar zacht. ‘Als in de tuin de bladeren vallen, dan is uw tijd gekomen.’
De koning keek door het raam naar buiten en glimlachte. De bomen waren nog kaal en alleen in
de struiken schemerde wat groen, want de lente was maar nauwelijks ontloken.
‘Je kunt gaan,’ sprak hij. ‘En roep mijn tuinman hier.’

Toen de tuinman kwam, zat de koning rechtop in bed en zijn ogen schitterden.
‘Tuinman,’ zei hij, ‘ik ga niet dood.’
‘Sire,’ antwoordde de tuinman, ‘wij moeten allen eens sterven.’
‘Ik niet,’ sprak de koning. ‘Hak de bomen om die in de herfst hun bladeren verliezen
en zet in de plaats daarvan dennen, sparren en hulst.’
De tuinman deed wat hem bevolen was. Hij hakte en plantte de hele zomer door, want de tuin was groot.
Maar toen de herfst gekomen was, had hij dan ook alles gereed en geen blad dwarrelde er naar beneden.
De koning stond in zijn nachthemd voor het raam toen hij de Dood zag komen.
Die keek verbaasd in de tuin om zich heen en schudde het hoofd.
Maar hij liep toch door en kwam in de kamer van de koning.
‘Ik moet u vanavond halen,’ zei hij, ‘en toch is er geen blad gevallen.’
‘Vreemd,’ zei de koning, ‘hoe zou dat komen?’
‘Dat weet ik wel,’ antwoordde de Dood, ‘maar het helpt u niet. Want ziet u die kleine treurwilg daar?
Die is al helemaal bruin. Vanavond steekt er een wind op en dan zal hij kaal zijn. Waarom hebt u die niet omgehakt?’
‘Dat kon ik niet,’ zei de koning verlegen, ‘hij staat op het graf van mijn moeder.’
De Dood knikte. ‘Dat wist ik wel,’ sprak hij, ‘het is een lieve gedachte en daarom zal ik u ook het uur zeggen:
als de klokken half tien slaan, kom ik u halen.’
Nauwelijks was de Dood weg of de koning liet zijn ministers komen.
‘Haal de klokken uit de torens,’ zei hij, ‘en sla alle uurwerken stuk in het paleis.
Niets mag meer tikken en niets mag meer slaan.’
De ministers deden wat hun bevolen was en toen de avond viel, wist niemand meer hoe laat het was.

De koning stond voor het raam toen hij de Dood zag naderen.
De oude man draalde een ogenblik in de tuin, alsof hij naar iets luisterde en schudde het hoofd.
Maar hij liep toch door en kwam in de kamer van de koning.
‘Het is tijd,’ sprak hij vriendelijk, ‘ik kom u halen. Maar het heeft nergens half tien geslagen.’
‘Vreemd,’ zei de koning, ‘hoe zou dat komen?’
‘Ik weet het wel,’ antwoordde de Dood, ‘maar het helpt u niet. Luister maar.’
Hij stak zijn wijsvinger omhoog en op hetzelfde ogenblik tinkelde onder het nachthemd van de koning het verborgen horloge.
‘Waarom hebt u dat niet stukgemaakt?’ vroeg de Dood.
‘Dat kon ik niet,’ antwoordde de koning verlegen, ‘het was het horloge van mijn moeder.
Toen ze stierf, heeft ze het aan mij gegeven.’
De Dood knikte. ‘Ik wist het wel,’ zei hij, ‘en het is een lieve gedachte. Hield je zo veel van haar?’
‘Meer dan van iemand anders,’ antwoordde de koning en zijn ogen schoten vol tranen.
‘Zou je haar willen zien?’ vroeg de Dood.
De koning begon te wenen. ‘Plaag mij niet,’ zei hij, ‘het is mijn liefste wens.’
De Dood knikte. ‘Ik wist het wel,’ sprak hij, ‘en je wens zal vervuld worden.’
De deur ging open en de koning greep naar zijn hart. Daar stond zijn eigen moeder.
Zij boog zich over hem heen en fluisterde hem iets in het oor.
‘Moeder,’ zei de koning, ‘ik wil niet.’
‘Je bent het al,’ antwoordde ze, ‘en je hebt het zelf gewild.’

 

Een verhaal van Godfried Bomans
Illustratie: Wim Hofman
uit: BoekieBoekie 91 – Als je later dood bent